Informasie oor die woord accelereren (Nederlands → Esperanto: akceliĝi)

Sinonieme: optrekken, versnellen

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ɑksələˈrerən/, /ɑkseləˈlerən/
Afbrekingac·ce·le·re·ren

Vervoeging

Aantonende wys
Teenwoordige tydVerlede tyd
(ik) accelereer(ik) accelereerde
(jij) accelereert(jij) accelereerde
(hij) accelereert(hij) accelereerde
(wij) accelereren(wij) accelereerden
(jullie) accelereren(jullie) accelereerden
(gij) accelereert(gij) accelereerdet
(zij) accelereren(zij) accelereerden
Aanvoegende wys
Teenwoordige tydVerlede tyd
(dat ik) accelerere(dat ik) accelereerde
(dat jij) accelerere(dat jij) accelereerde
(dat hij) accelerere(dat hij) accelereerde
(dat wij) accelereren(dat wij) accelereerden
(dat jullie) accelereren(dat jullie) accelereerden
(dat gij) accelereret(dat gij) accelereerdet
(dat zij) accelereren(dat zij) accelereerden
Gebiedende wys
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
accelereeraccelereert
Deelwoorde
Teenwoordige deelwoordVerlede deelwoord
accelererend, accelererende(zijn) geaccelereerd

Vertalinge

Duitsbeschleunigt werden; gefördert werden; eine Beschleunigung erfahren; eine Förderung erfahren
Engelsaccelerate
Esperantoakceliĝi
Franss’accéléler; se précipiter; accélérer