Informasie oor die woord giechelen (Nederlands → Esperanto: subridi)

Sinonieme: grinniken, in zijn vuistje lachen

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈɣixələ(n)/
Afbrekinggie·che·len

Vervoeging

Aantonende wys
Teenwoordige tydVerlede tyd
(ik) giechel(ik) giechelde
(jij) giechelt(jij) giechelde
(hij) giechelt(hij) giechelde
(wij) giechelen(wij) giechelden
(jullie) giechelen(jullie) giechelden
(gij) giechelt(gij) giecheldet
(zij) giechelen(zij) giechelden
Aanvoegende wys
Teenwoordige tydVerlede tyd
(dat ik) giechele(dat ik) giechelde
(dat jij) giechele(dat jij) giechelde
(dat hij) giechele(dat hij) giechelde
(dat wij) giechelen(dat wij) giechelden
(dat jullie) giechelen(dat jullie) giechelden
(dat gij) giechelet(dat gij) giecheldet
(dat zij) giechelen(dat zij) giechelden
Gebiedende wys
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
giechelgiechelt
Deelwoorde
Teenwoordige deelwoordVerlede deelwoord
giechelend, giechelende(hebben) gegiecheld

Voorbeelde van gebruik

Op de achtergrond stonden enkele meisjes te giechelen.

Vertalinge

Afrikaansgiggel
Engelsgiggle
Esperantosubridi