Sinonieme: aangeven, aanreiken, afdragen, afgeven, overbrengen, overgeven, toereiken, doorgeven, overdragen
Woordsoort | werkwoord |
---|
Uitspraak | /ˈovərɛi̯kə(n)/ |
---|
Afbreking | over·rei·ken |
---|
Vervoeging
Aantonende wys |
---|
Teenwoordige tyd | Verlede tyd |
---|
(ik) reik over | (ik) reikte over |
(jij) reikt over | (jij) reikte over |
(hij) reikt over | (hij) reikte over |
(wij) reiken over | (wij) reikten over |
(jullie) reiken over | (jullie) reikten over |
(gij) reikt over | (gij) reiktet over |
(zij) reiken over | (zij) reikten over |
Aanvoegende wys |
---|
Teenwoordige tyd | Verlede tyd |
---|
(dat ik) overreike | (dat ik) overreikte |
(dat jij) overreike | (dat jij) overreikte |
(dat hij) overreike | (dat hij) overreikte |
(dat wij) overreiken | (dat wij) overreikten |
(dat jullie) overreiken | (dat jullie) overreikten |
(dat gij) overreiket | (dat gij) overreiktet |
(dat zij) overreiken | (dat zij) overreikten |
Gebiedende wys |
---|
Enkelvoud/Meervoud | Meervoud |
---|
reik over | reikt over |
Deelwoorde |
---|
Teenwoordige deelwoord | Verlede deelwoord |
---|
overreikend, overreikende | (hebben) overreikt |