Informasie oor die woord afgaan (Nederlands → Esperanto: deiri)

Sinoniem: afstappen

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈɑfxan/
Afbrekingaf·gaan

Vervoeging

Aantonende wys
Teenwoordige tydVerlede tyd
(ik) ga af(ik) ging af
(jij) gaat af(jij) ging af
(hij) gaat af(hij) ging af
(wij) gaan af(wij) gingen af
(jullie) gaan af(jullie) gingen af
(gij) gaat af(gij) gingt af
(zij) gaan af(zij) gingen af
Aanvoegende wys
Teenwoordige tydVerlede tyd
(dat ik) afga(dat ik) afginge
(dat jij) afga(dat jij) afginge
(dat hij) afga(dat hij) afginge
(dat wij) afgaan(dat wij) afgingen
(dat jullie) afgaan(dat jullie) afgingen
(dat gij) afgaat(dat gij) afginget
(dat zij) afgaan(dat zij) afgingen
Gebiedende wys
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
ga afgaat af
Deelwoorde
Teenwoordige deelwoordVerlede deelwoord
afgaand, afgaande(hebben) afgegaan

Voorbeelde van gebruik

In plaats daarvan ging ik bliksemsnel de ladder af en terug naar Tars Tarkas.

Vertalinge

Duitsabgehen; starten
Engelsleave
Esperantodeiri
Franspartir de
Maleisberangkat
Spaansbajar
Wes‐Friesôfstappe