Informasie oor die woord afvoeren (Nederlands → Esperanto: forkonduki)

Sinonieme: afleiden, laten afvloeien, wegleiden, wegvoeren

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈɑfvuːrə(n)/
Afbrekingaf·voe·ren

Vervoeging

Aantonende wys
Teenwoordige tydVerlede tyd
(ik) voer af(ik) voerde af
(jij) voert af(jij) voerde af
(hij) voert af(hij) voerde af
(wij) voeren af(wij) voerden af
(jullie) voeren af(jullie) voerden af
(gij) voert af(gij) voerdet af
(zij) voeren af(zij) voerden af
Aanvoegende wys
Teenwoordige tydVerlede tyd
(dat ik) afvoere(dat ik) afvoerde
(dat jij) afvoere(dat jij) afvoerde
(dat hij) afvoere(dat hij) afvoerde
(dat wij) afvoeren(dat wij) afvoerden
(dat jullie) afvoeren(dat jullie) afvoerden
(dat gij) afvoeret(dat gij) afvoerdet
(dat zij) afvoeren(dat zij) afvoerden
Gebiedende wys
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
voer afvoert af
Deelwoorde
Teenwoordige deelwoordVerlede deelwoord
afvoerend, afvoerende(hebben) afgevoerd

Voorbeelde van gebruik

Wordt de waterstand in het stuwmeer hoger dan wenselijk is, dan kan men het water op de een of andere manier afvoeren.

Vertalinge

Duitsfortführen; wegbringen; abführen; wegführen; fortschaffen; ableiten
Engelsabduce
Esperantoforkonduki
Saterfrieswächbrange; wächfiere
Spaansdesviar
Wes‐Friesôffiere; ôfliede