Sinonieme: afleiden, laten afvloeien, wegleiden, wegvoeren
Woordsoort | werkwoord |
---|
Uitspraak | /ˈɑfvuːrə(n)/ |
---|
Afbreking | af·voe·ren |
---|
Vervoeging
Aantonende wys |
---|
Teenwoordige tyd | Verlede tyd |
---|
(ik) voer af | (ik) voerde af |
(jij) voert af | (jij) voerde af |
(hij) voert af | (hij) voerde af |
(wij) voeren af | (wij) voerden af |
(jullie) voeren af | (jullie) voerden af |
(gij) voert af | (gij) voerdet af |
(zij) voeren af | (zij) voerden af |
Aanvoegende wys |
---|
Teenwoordige tyd | Verlede tyd |
---|
(dat ik) afvoere | (dat ik) afvoerde |
(dat jij) afvoere | (dat jij) afvoerde |
(dat hij) afvoere | (dat hij) afvoerde |
(dat wij) afvoeren | (dat wij) afvoerden |
(dat jullie) afvoeren | (dat jullie) afvoerden |
(dat gij) afvoeret | (dat gij) afvoerdet |
(dat zij) afvoeren | (dat zij) afvoerden |
Gebiedende wys |
---|
Enkelvoud/Meervoud | Meervoud |
---|
voer af | voert af |
Deelwoorde |
---|
Teenwoordige deelwoord | Verlede deelwoord |
---|
afvoerend, afvoerende | (hebben) afgevoerd |