Informasie oor die woord varen (Nederlands → Esperanto: farti)

Sinonieme: gesteld zijn, het maken

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈvaːrə(n)/
Afbrekingva·ren

Vervoeging

Aantonende wys
Teenwoordige tydVerlede tyd
(ik) vaar(ik) voer
(jij) vaart(jij) voer
(hij) vaart(hij) voer
(wij) varen(wij) voeren
(jullie) varen(jullie) voeren
(gij) vaart(gij) voert
(zij) varen(zij) voeren
Aanvoegende wys
Teenwoordige tydVerlede tyd
(dat ik) vare(dat ik) voere
(dat jij) vare(dat jij) voere
(dat hij) vare(dat hij) voere
(dat wij) varen(dat wij) voeren
(dat jullie) varen(dat jullie) voeren
(dat gij) varet(dat gij) voeret
(dat zij) varen(dat zij) voeren
Gebiedende wys
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
vaarvaart
Deelwoorde
Teenwoordige deelwoordVerlede deelwoord
varend, varende(zijn) gevaren

Voorbeelde van gebruik

Hoe ben jij gevaren?
Hoe zou de jongen gevaren zijn als niemand hem had onderwezen?
Hoe vaart die goede Theodoor?

Vertalinge

Duitssich befinden
Engelsfare
Esperantofarti
Faroëesdáma; hava tað; kenna seg; vita við
Finsvoida
Fransaller; se porter
Jamaikaanse Patoisdu
Katalaanstrobar‐se
Poolsczuć się
Portugeesandar; estar; passar
Saterfriesgunge
Spaansencontrarse; estar de salud
Wes‐Friesfarre