Informasie oor die woord beduiden (Nederlands → Esperanto: indiki)

Sinonieme: aanduiden, aangeven, aanwijzen, uitduiden, wijzen, wijzen op

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/bəˈdœy̯də(n)/
Afbrekingbe·dui·den

Vervoeging

Aantonende wys
Teenwoordige tydVerlede tyd
(ik) beduid(ik) beduidde
(jij) beduidt(jij) beduidde
(hij) beduidt(hij) beduidde
(wij) beduiden(wij) beduidden
(jullie) beduiden(jullie) beduidden
(gij) beduidt(gij) beduiddet
(zij) beduiden(zij) beduidden
Aanvoegende wys
Teenwoordige tydVerlede tyd
(dat ik) beduide(dat ik) beduidde
(dat jij) beduide(dat jij) beduidde
(dat hij) beduide(dat hij) beduidde
(dat wij) beduiden(dat wij) beduidden
(dat jullie) beduiden(dat jullie) beduidden
(dat gij) beduidet(dat gij) beduiddet
(dat zij) beduiden(dat zij) beduidden
Gebiedende wys
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
beduidbeduidt
Deelwoorde
Teenwoordige deelwoordVerlede deelwoord
beduidend, beduidende(hebben) beduid

Voorbeelde van gebruik

Hij beduidde haar naar binnen te gaan.
Zij nam Anwold de toorts uit de hand, verzocht hem te wachten en beduidde de pelgrim haar te volgen.

Vertalinge

Deensangive
Duitsandeuten; weisen; anweisen; zeigen; anzeigen; angeben; hinweisen auf; deuten auf; aufweisen
Engelsindicate
Esperantoindiki
Finsviitata
Fransdésigner; indiquer
Italiaansindicare; mostrare
Katalaansassenyalar; ensenyar; indicar
Nederduitsanwysen
Papiamentsindiká
Portugeesindicar
Saterfriesantjuude; anwiese; wiese
Spaansindicar; señalar
Sranansori
Sweedsutpeka
Thaiชี้; ชี้ให้เห็น
Wes‐Friesoantsjutte; oanwize