Sinonieme: pogen, streven, zich inspannen, proberen, de moeite nemen
Woordsoort | werkwoord |
---|
Uitspraak | /ˈtrɑxtə(n)/ |
---|
Afbreking | trach·ten |
---|
Vervoeging
Aantonende wys |
---|
Teenwoordige tyd | Verlede tyd |
---|
(ik) tracht | (ik) trachtte |
(jij) tracht | (jij) trachtte |
(hij) tracht | (hij) trachtte |
(wij) trachten | (wij) trachtten |
(jullie) trachten | (jullie) trachtten |
(gij) tracht | (gij) trachttet |
(zij) trachten | (zij) trachtten |
Aanvoegende wys |
---|
Teenwoordige tyd | Verlede tyd |
---|
(dat ik) trachte | (dat ik) trachtte |
(dat jij) trachte | (dat jij) trachtte |
(dat hij) trachte | (dat hij) trachtte |
(dat wij) trachten | (dat wij) trachtten |
(dat jullie) trachten | (dat jullie) trachtten |
(dat gij) trachtet | (dat gij) trachttet |
(dat zij) trachten | (dat zij) trachtten |
Gebiedende wys |
---|
Enkelvoud/Meervoud | Meervoud |
---|
tracht | tracht |
Deelwoorde |
---|
Teenwoordige deelwoord | Verlede deelwoord |
---|
trachtend, trachtende | (hebben) getracht |
De natuurkundige tracht deze verschijnselen met elkaar in verband te brengen.
Majoor Smythe fronste de wenkbrauwen, alsof hij zich iets trachtte te herinneren.
Tracht dan iets beters te verzinnen.
De oudste trachtte beleefd te antwoorden, maar de woorden kwamen hem blijkbaar moeilijk over de lippen.
Ik verzoek u allebei om te trachten zoveel mogelijk over hem te weten te komen.