Informasie oor die woord wentelen (Nederlands → Esperanto: turniĝi)

Sinonieme: afzwenken, draaien, zwenken

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈʋɛntələ(n)/
Afbrekingwen·te·len

Vervoeging

Aantonende wys
Teenwoordige tydVerlede tyd
(ik) wentel(ik) wentelde
(jij) wentelt(jij) wentelde
(hij) wentelt(hij) wentelde
(wij) wentelen(wij) wentelden
(jullie) wentelen(jullie) wentelden
(gij) wentelt(gij) wenteldet
(zij) wentelen(zij) wentelden
Aanvoegende wys
Teenwoordige tydVerlede tyd
(dat ik) wentele(dat ik) wentelde
(dat jij) wentele(dat jij) wentelde
(dat hij) wentele(dat hij) wentelde
(dat wij) wentelen(dat wij) wentelden
(dat jullie) wentelen(dat jullie) wentelden
(dat gij) wentelet(dat gij) wenteldet
(dat zij) wentelen(dat zij) wentelden
Gebiedende wys
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
wentelwentelt
Deelwoorde
Teenwoordige deelwoordVerlede deelwoord
wentelend, wentelende(zijn) gewenteld

Voorbeelde van gebruik

De zon wentelt om zijn as en volbrengt een aswenteling ten opzichte van de sterren in 24,7 dagen.

Vertalinge

Afrikaansdraai
Duitssich drehen
Esperantoturniĝi
Jiddisjדרייען; װענדן
Latynvertire
Luxemburgsdréinen
Maleisbelok; berbelok; pusing; putar
Noorsvende; snu
Poolsobracać się
Russiesвертеть; вращать
Skots-Gaeliestionndaidh
Tsjeggiesobrátit