Informasie oor die woord afwijken (Nederlands → Esperanto: dekliniĝi)

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈɑfʋɛi̯kə(n)/
Afbrekingaf·wij·ken

Vervoeging

Aantonende wys
Teenwoordige tydVerlede tyd
(ik) wijk af(ik) week af
(jij) wijkt af(jij) week af
(hij) wijkt af(hij) week af
(wij) wijken af(wij) weken af
(jullie) wijken af(jullie) weken af
(gij) wijkt af(gij) weekt af
(zij) wijken af(zij) weken af
Aanvoegende wys
Teenwoordige tydVerlede tyd
(dat ik) afwijke(dat ik) afweke
(dat jij) afwijke(dat jij) afweke
(dat hij) afwijke(dat hij) afweke
(dat wij) afwijken(dat wij) afweken
(dat jullie) afwijken(dat jullie) afweken
(dat gij) afwijket(dat gij) afweket
(dat zij) afwijken(dat zij) afweken
Gebiedende wys
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
wijk afwijkt af
Deelwoorde
Teenwoordige deelwoordVerlede deelwoord
afwijkend, afwijkende(zijn) afgeweken

Voorbeelde van gebruik

Het toestel is waarschijnlijk sterk van zijn koers afgeweken en ergens ten westen van Australië in zee terechtgekomen.

Vertalinge

Duitsabweichen; sich wegbeugen; sich abneigen; sich abkehren
Engelsdeviate; decline; diverge
Esperantodekliniĝi
Saterfriesouwieke
Spaansdesviarse
Tsjeggiesodbočit; odchýlit; odchýlit se
Wes‐Friesôfwike