Informasie oor die woord horen (Nederlands → Esperanto: deci)

Sinonieme: behoren, betamen, passen, voegen

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈɦoːrə(n)/
Afbrekingho·ren

Vervoeging

Aantonende wys
Teenwoordige tydVerlede tyd
(ik) hoor(ik) hoorde
(jij) hoort(jij) hoorde
(hij) hoort(hij) hoorde
(wij) horen(wij) hoorden
(jullie) horen(jullie) hoorden
(gij) hoort(gij) hoordet
(zij) horen(zij) hoorden
Aanvoegende wys
Teenwoordige tydVerlede tyd
(dat ik) hore(dat ik) hoorde
(dat jij) hore(dat jij) hoorde
(dat hij) hore(dat hij) hoorde
(dat wij) horen(dat wij) hoorden
(dat jullie) horen(dat jullie) hoorden
(dat gij) horet(dat gij) hoordet
(dat zij) horen(dat zij) hoorden
Deelwoorde
Teenwoordige deelwoordVerlede deelwoord
horend, horende(hebben) gehoord

Voorbeelde van gebruik

Je hoort in de salon te zitten, bij de anderen.
Ziek zijn hóórde niet.

Vertalinge

Afrikaansbehoort
Duitssich gehören; sich ziemen; sich geschicken; gebühren
Engelsbefit; be fitting
Esperantodeci
Faroëeshóska; søma
Finssopia
Fransêtre décent
Hongaarsillik
Italiaansconvenire
Katalaansésser adient; ésser condigne
Portugeesconvir; ser decente; ser próprio
Saterfriessik heere
Spaansser conforme; ser conveniente; ser decoroso
Thaiสม